
Troostvolle droom
’t Kinderbedje stond daar ledig,
Weenend zonk ik er bij neêr.
Vroeger was’t hier zoet en vredig,
En nu niets dan tranen meer.
Klonk de stem der lieve kleinen;
Kuste mijne tranen weg
‘k Zuchtte: <<waarom toch verkwijnen>>
<< Roosje op mijn lijdens weg?>>
’
t Was dan of ik voor mijn’oogen
Den Heer Jesus in eens zag.
O, wat glans van mededoogen
Dat op zijn lief wezen lag !!!
‘k Zag zijn ! handen en zijn voeten,
En zijn zijde nog doorboord
Zoo als hij voor ons kwam boeten;
Voor ons zonden werd gemoord.
En mijn zoon ! mijn lieve kleinen!
Droeg Hij aan zijn hart zoo têer,
‘k Zag ze beiden zacht verdwijnen
In een’wolk, naar hoog’re sfeer!..
‘k Was getroost en staakte ’t weenen
‘k Putte moed in Jesus smart;
Want ik weet mijn lieve kleenen,
Rust beveiligd aan zijn hart.
Geschreven door Louis Van der Smissen (1856-1945) bij het verlies van een van zijn kinderen. Het kan voor het babytje zijn dat tegelijk met zijn eerste vrouw Jeanne Hanssens in het kraambed stierf (overleden op 1889). Het zou ook kunnen dat het geschreven is bij het overlijden van Daniel Francois (1892- 1898), de tweede zoon van zijn tweede vrouw Sophia Roest.

