
Een bijzonder portret
Mijn overgrootvader Aloysius Johannes Maria Van der Smissen stierf op 11 februari 1945 op de gezegende leeftijd van zevenentachtig jaar. Hij werd Louis genoemd, was de vader van mijn opa (Paul, de fiere jongeman met het vlinderstrikje) en had een drogisterij. In de stukken die ik over hem lees, gaat het altijd over hoe hij tot geloof kwam, hoe hij voortrekker van de geloofsgemeenschap Vergadering van Gelovigen in Ninove was. Hoe hij jarenlang deze groep mensen thuis ontving, hoe hij zelf een ruimte op zijn huis bouwde om hen op zondagen en tijdens andere diensten te herbergen. Uit verhalen weet ik dat hij diepgelovig was, streng voor zichzelf en voor de zijnen. Rechtlijnig, wars van elk compromis. Als ik naar zijn foto kijk, zie ik een man met grote snor en baard die een beetje in elkaar gezakt zit. Maar wel met een verscholen glimlach.
Ik ben met mijn moeder in het stadsarchief in Ninove (B). Ik ben bezig met het schrijven van het levensverhaal van mijn oma, Maria Theresia Van der Smissen-Roest. Zij was de moeder van mijn moeder, getrouwd met Paul, schoondochter en tevens nichtje van Louis. We missen een aantal data van belangrijke gebeurtenissen en daarom spitten we nu door dikke boeken. Op zoek naar geboortes, bruiloften en overlijden. Razend interessant. Al die namen, al die gebeurtenissen… het geeft je een inkijkje in de vorige eeuw. Het leven was zo totaal anders!
Louis trouwde met Joanna Hanssens, vol hoop op een goed leven. Zij schonk hem drie kinderen. Jean en Esther, het derde kind stierf naamloos, tegelijk met zijn moeder in het kraambed. Om zijn verdriet te verwerken schreef Louis een prachtig gedichtje: Troostvolle droom. Ik vond dat gedichtje tussen de paperassen die mijn ouders mij gaven toen ik met het schrijven begon. Ontroerend mooi, in prachtige oude taal.
Een jaar na dit verlies trouwde hij met de tien jaar jongere Sophia Roest. Zij schonk hem in een tijdsbestek van zeventien jaar elf kinderen… Tranen springen in mijn ogen als ik daarover nadenk. Zeven jaar lang ieder jaar een kind! Pas bij de laatste vier zat er íets meer tijd tussen, twee of drie jaar. Het jaar 1900 was voor hen bijzonder. Daniel Francois werd geboren. Een detail dat ik eerst over het hoofd zie, is dat het de tweede keer is dat zij een zoon Daniel Francois noemen… De eerste was in 1898 op vijfjarige leeftijd overleden. Er was een meisje tussendoor geboren, maar die konden ze natuurlijk niet naar hem vernoemen. Dus deden ze dit bij de eerstvolgende zoon. Uit ervaring weet ik dat ieder kind uniek is en dat Daniel nooit vervangen zou kunnen worden. Waarom zou je een kind dezelfde naam als een oudere broer geven? Was het vernoemen naar overleden broers of zussen van dezelfde zwaarte als het vernoemen naar een opa, oma, tante of oom? Of zat er een lading onder? Toch een soort vervangen van? Wat voor verwachtingen legden ze op deze Daniel? Heeft hij zich vaak afgevraagd hoe zijn grote broer was, hoe hij kon voldoen aan die verwachtingen?
Eind 1900, toen de kleine Daniel vier maanden was, stierf er nog een zoon. Josua Michael. Hij werd zes. De grote broer van mijn opa, ze scheelden dertien maanden. Was hij ziek? Een ongeluk? Mijn moeder weet het ook niet, weet niet eens van het bestaan van deze twee broers van haar vader. Mijn overgrootvader verwerkte zijn verdriet door het schrijven van nog een gedicht: Op het graf van mijn zoon J.
No parent should have to bury their child
Lord Théoden of Rohan uit de film ‘The Lord of the Rings’
Een quote uit een filmscène die mij iedere keer ontroert. Ik ben het er hartgrondig mee eens. Geen enkele ouder zou aan het graf van zijn kind moeten staan. Toch gebeurde het vroeger veelvuldig. Het gebeurt tegenwoordig nog steeds veel te vaak.
Hoe was het voor hem om aan het graf van zijn twee zoontjes te staan? Zijn derde kind te begraven? Hij stond er niet alleen, met vrouw, vijf kleintjes en een baby. En natuurlijk ook nog de twee grotere kinderen. Wat ging er door hem heen toen hij dat gedichtje schreef? Zou het hem hebben geholpen om te verwerken? Hij was een man van God. Sprak over Zijn trouw en liefde. Zou hij twijfels hebben gehad? Bleef hij vol vertrouwen op een goede afloop voor de rest van zijn gezin? Zou angst hem wel eens parten hebben gespeeld? Was hij bang voor wat het leven nog meer zou brengen?
We bladeren verder door de boeken en komen dan in de twintiger jaren. Voornamelijk bruiloften en geboortes. Esther, de oudste dochter trouwt jong en verhuisd naar elders. De broers trouwden alle zes, de vier zussen bleven ongetrouwd bij hun ouders wonen. Bij de geboortes tellen we in zes jaar tijd wel vijftien kleinkinderen Van der Smissen. In 1929 alleen al vier! Maar in datzelfde jaar stierf ook Sophia, zijn vrouw. Ze was nog maar vierenzestig. Ook sterft een schoondochter, vrouw van zijn zoon Eli. Zij laat een gezin met jonge kinderen achter. Precies zoals zijn situatie was twintig jaar daarvoor.
Ik weet dat de jaren hierna ook niet gemakkelijk waren. Voor de tweede keer weduwnaar ging het leven toch gewoon verder. Hij verloor nog een kind, zijn jongste dochter Lydie. Ze kreeg een relatie met een katholieke jongen en dat mocht niet. Niet van haar familie, maar ook niet van de familie van de jongen. Haar levenslust ebde weg en ze ging er letterlijk aan onderdoor. Dat hij als tachtigjarige zijn achtentwintigjarige dochter moest begraven…
Een jaar voor zijn dood staat hij voor de vijfde keer aan het graf van een van zijn kinderen. Zijn dochter Marie sterft op eenenveertigjarige leeftijd. Heeft haar dood hem de moed om verder te leven ontnomen? Verlangde hij naar zijn vrouwen en kinderen die hem waren voorgegaan? Was het gewoon op en stierf hij omdat het leven ondanks alles goed was geweest en God hem bij zich riep? Ik denk van alles een beetje.
Met bewondering en respect lees ik de stukken en denk over zijn leven na. Ik ben dankbaar dat ik niet in die tijd heb geleefd, dankbaar voor alle kansen en vrijheden die ik vandaag de dag mag beleven. Maar ik vind de erfenis bijzonder die hij heeft nagelaten. Ik ben trots op mijn Vlaamse roots, de ongelofelijk kunstzinnige creativiteit in die familie. Maar ik ben vooral dankbaar voor het geloof waaraan mijn overgrootvader zich altijd heeft vastgehouden. Hij heeft het doorgegeven aan mijn opa, die het weer heeft voorgeleefd aan mijn moeder en ik zie daarvan de vrucht in mijn eigen leven.
Wat een voorrecht om achterkleinkind van zo’n bijzondere persoon te zijn!
Wil je de gedichten lezen?
Op de foto van links naar rechts: Bovenste rij: Pierre, Paul, Eli, vrouw van Jean, Jean, Anne, Marie. Middelste rij: Louis, Benjamin, Daniel, Sophia. Onderste rij: Marthe, Lydie

