
Glimlachen of confronteren?
‘Geloof jij in God?’
‘Ehh,’ de jongen houdt zijn pas in en kijkt me verbaasd aan.
‘In God geloven? Tjonge wat een vraag, nee, niet echt.’
‘Waarom niet?’ vraag ik hem.
‘Waarom wel?’ Hij kijkt me uitdagend aan.
‘Heb je even? Dan geef ik je een aantal goede redenen.’
Ik was tijdens bovenstaand gesprek jong, net twintig geweest. Onbevangen stapte ik op mensen af. Nu, ruim vijfentwintig jaar later, sta ik op de Bijbelstand op de Libellebeurs. Honderden vrouwen lopen langs. Een aantal loopt naar binnen om rond te snuffelen bij de boeken, anderen maken een praatje. Een aantal loopt snel voorbij als ze ziet waar het in de stand om draait: God. Ik kijk naar de langslopende vrouwen en bid voor hen.
Ben ik die onbevangenheid verloren? Zou ik het nog durven? Pontificaal voor iemand gaan staan en vragen of ze in God gelooft? Och, ik durf het denk ik wel, maar ik wil het niet meer.
De harde confrontatie zoek ik niet meer op. Als mensen een vraag hebben, ga ik daar graag op in, maar ik hou er niet meer van om mensen zo voor het blok te zetten. Was het dan fout hoe ik het toen deed?
Nee, hoe ik het toen deed was goed en hoe ik het nu doe is ook goed. God weegt niet gelukkig: Hij ziet mogelijkheden en maakt daar gebruik van.
Ik glimlach naar een vrouw die mij passeert en biedt haar een kaartje aan. Ze kijkt er even op en stopt hem zorgvuldig in haar tas. ‘Nee ik wil niet praten,’ zegt ze als zij ziet dat ik iets wil zeggen, ‘Het is goed zo.’
Ze glimlacht ook naar mij en loopt dan snel door.

